20769 |
brood |
brood:
broeət (L216p Oirlo),
brôêt (L216p Oirlo),
Syst. WBD broëd: zuur brood
broëd (L216p Oirlo),
stoetbrood:
stuutbroeëd (L216p Oirlo)
|
brood [DC 03 (1934)], [RND] || brood, gebakken van restanten van ander brooddeeg || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20710 |
broodje |
broodje:
Syst. WBD brËëdjes waore altied van wit diëg al of nie mit kreente; andere brËëdjes kende men niet
brūëdje (L216p Oirlo),
pistolet:
pistelej (L216p Oirlo),
stoetje:
later ook benaming voor een kadetje
stuutje (L216p Oirlo)
|
feestelijk, langwerpig, knapperig broodje || klein broodje, gebakken van het deeg dat van een groot brood over bleef || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32554 |
broodmand |
bakkersmand:
bɛkǝrsmãnt (L216p Oirlo),
broodmand:
bruǝtmãnt (L216p Oirlo)
|
Mand, vaak rechthoekig van vorm, waarin de bakker brood naar de markt of naar de klant bracht. De bakkersmand was volgens het Venrays woordenboek (pag. 78) een grote vierkante gevlochten mand, die meestal voor op een transportfiets stond en waarmee het brood bezorgd werd. [N 40, 96; N 40, 115; monogr.]
II-12
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broeëdmes (L216p Oirlo),
broëdmes (L216p Oirlo),
bródmes (L216p Oirlo)
|
broodmes || mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25500 |
broodoven |
oven:
ovǝn (L216p Oirlo),
ǭǝvǝ (L216p Oirlo)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
20670 |
broodpap |
brokjespap:
brökskespáp (L216p Oirlo),
broodpap:
broeëdpáp (L216p Oirlo),
Syst. WBD
broëdpap (L216p Oirlo)
|
pap met stukjes brood || Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20706 |
broodpop |
buikkerel:
bukkeͅl (L216p Oirlo),
buikman:
boekman (L216p Oirlo),
weggenkerel:
Syst. WBD Met sinterklaas, figuurtje van wittebrood met krenten
weggekel (L216p Oirlo)
|
krentebrood in de vorm van een pop, speciaal gebakken ter gelegenheid van St. Nicolaas || krentenbrood in de vorm van een pop || Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24983 |
bros, breekbaar |
bros:
bros (L216p Oirlo),
sprok:
sprok (L216p Oirlo)
|
hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (L216p Oirlo)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǫwǝr (L216p Oirlo)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|