e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopen gelden: gelje (Oirsbeek) koopen [SGV (1914)] III-3-1
koper poetsen koper poetsen: koper poetse (Oirsbeek) metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] III-2-1
koperen mijnlamp koperen lamp: koperen lamp (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]), opzichterslamp: opzichterslamp (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma]), stijgerlamp: štīgǝrlamp (Oirsbeek  [(Emma)]   [Domaniale]) Uit koper, volgens Lochtman (pag. 47) ook uit messing vervaardigde benzinelamp. In de Nederlandse mijnen was de koperen lamp een onderscheidingsteken dat door iedereen die opzichter of hoger was, werd gedragen. In de mijnen van Zwartberg en Waterschei kon men volgens de invuller uit L 417 aan de koperen mijnlamp de ingenieurs herkennen. Naast de controle op mijngas was de koperen mijnlamp, aldus een respondent uit Q 113, ook nodig toen men nog met het kompas de richting moest aangeven. Een ijzeren lamp zou het kompas laten afwijken van het noorden. [N 95, 262a; N 95, 262b; N 95, 129; monogr.; N 95, 242] II-5
kopergeld kopergeld: koeper-geldj (Oirsbeek) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
kopje tas: tas (Oirsbeek) een kop koffie [SGV (1914)] III-2-1
kopnet vliegennet: [vliegennet] (Oirsbeek) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppelen koppelen: koppelen (Oirsbeek) koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] III-2-2
koppelhaak, koppelketting kamketting: kampkęteŋ (Oirsbeek  [(synoniem met trekketting)]  ), trekketting: trękkęteŋ (Oirsbeek  [(bestaat uit 5 schakels en een haak)]  ) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
koppelteugel, koppelstang koppelketting: kǫpǝlkɛteŋ (Oirsbeek), koppelstang: kǫpǝlštaŋ (Oirsbeek) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig koppig: köppig (Oirsbeek, ... ), stijfkoppig: sjtīēfköppig (Oirsbeek), wars: wē̜š (Oirsbeek) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [SGV (1914)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)] I-9, III-1-4