e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mosterd mosterd: mosterd (Oirsbeek) mosterd [SGV (1914)] III-2-3
mot mot: mot (Oirsbeek, ... ) mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)] III-4-2
motor moter: motər (Oirsbeek) motor [RND] III-3-1
motorraam schudgootmotorraam: šøǝtgōtmōtǝrrām (Oirsbeek  [(Emma)]   [Domaniale]) IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616] II-5
motregen, fijne regen mot: mot (Oirsbeek), motregen: motraenge (Oirsbeek), muggenpis: muggepis (Oirsbeek), möggepis (Oirsbeek) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
motregenen, licht regenen rijzelen: dit zegt men van lichte fijne sneeuw.  het begint te riezele (Oirsbeek), sprenkelen: sjprénkelə (Oirsbeek), zeveren: zievĕrĕ (Oirsbeek), zouwelen: het begint te zauwele (Oirsbeek), zauwĕlĕ (Oirsbeek) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mout mout: mawt (Oirsbeek) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw hazesprong: hāzǝšprøŋk (Oirsbeek), mouw: moew (Oirsbeek) Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)] I-9, III-1-3
mouwschort jasscholk: jasscholk (Oirsbeek), mouwscholk: moeuwsjolk (Oirsbeek) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
mug mug: mök (Oirsbeek) steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2