e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schors van naaldbomen schil: WLD  sjel (Oirsbeek), schors: ideosyncr.  schors (Oirsbeek) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schortvol schoot: sjoot (Oirsbeek) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: scheut (Oirsbeek) schot [SGV (1914)] III-3-1
schotel schotel: geen teil  sjoetel (Oirsbeek), om iets op te leggen bijv. vla-sjoetel of om in te doen Bijv.melk-sjoetel (deze was van aardewerk met tamelijk hoge opstaande rand) melk-sjoetele gebruikten in begin deze eeuw nog de boerinnen voor de uitvinding van de centrifuge. De melk werd daarin gedaan enkoel gezet, tot er room bovenop de melk kwam. Dan werd ze afgeroomd en in een ? vaat tot boter gekarnd  sjoetel (Oirsbeek) schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje schoteltje: sjeutelke (Oirsbeek) schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: de sjouwesj optreͅkke (Oirsbeek), scho wer (Oirsbeek), šouwer (Oirsbeek) Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouder [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderblad: sjouwerblaat (Oirsbeek), sjouwerbláát (Oirsbeek) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] III-1-1
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pellerien (Oirsbeek), perlien (Oirsbeek) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
schouders schouder(s): šǫu̯ǝr (Oirsbeek) De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2] I-9
schoven binden binden: bęi̯njǝ (Oirsbeek), bęnjǝ (Oirsbeek) Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.] I-4