e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vierhoekige eg vierkante [eg]: vierkante [eg] (Oirsbeek) De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
vieruursboterham koffie, de -: smiddags 4 uur  koffə (Oirsbeek), koffiedrinken, het -: koffieĕ drĕinke (Oirsbeek), vierurenskoffie, de -: veer-oeres-koffíeë (Oirsbeek), veeroereskoffé (Oirsbeek), smiddags 4 uur  veeroereskoffə (Oirsbeek) de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
vijf centiem knabje: knepke (Oirsbeek) een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)] III-3-1
vijf frank stuk: ee sjtök (Oirsbeek, ... ), vijf-frankstuk: ee vieffrangsjtök (Oirsbeek), Opm. de Belgen betaalden met napoleons = goudstukken van Franse 20 francs.  ee vieffrangsjtök (Oirsbeek) 5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
vijf-guldenstuk gouden vijfje: ee gouwe viefke (Oirsbeek) vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
vijfentwintig centiem willempje: wulmkə (Oirsbeek) een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)] III-3-1
vijg vijg: WLD  vieg (Oirsbeek) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijl vijl: vīl (Oirsbeek) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver poel: poel (Oirsbeek), pool (Oirsbeek), (in de weide).  pool (Oirsbeek), vijver: vīēver (Oirsbeek), (in een tuin).  viever (Oirsbeek), wijer: wijǝr (Oirsbeek), wĭĕjer (Oirsbeek), wījǝr (Oirsbeek), wijert: wījǝrt (Oirsbeek) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vilder vilder: veldǝr (Oirsbeek) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10