e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vouwen vouwen: vouwe (Oirsbeek, ... ) vouwen (mv) [SGV (1914)] || vouwen (ww) [SGV (1914)] III-1-2
vrachtwagen vrachtwagen: vrachtwagə (Oirsbeek), vragwaagə (Oirsbeek) een grote auto voor goederenvervoer [vrachtwagen, camion] [N 90 (1982)] III-3-1
vragen vragen: vroage (Oirsbeek) vragen [SGV (1914)] III-3-1
vredewis vreerijs: vrērīs (Oirsbeek) Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8
vreemde (man) vreemde man: ine vrêême man (Oirsbeek) vreemde [een ~ man] [SGV (1914)] III-3-1
vregelpaal koning: kø̄neŋ (Oirsbeek) In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.] I-3
vregelstok vregelstek: vrēgǝlštęk (Oirsbeek) De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.] I-3
vreugde lol: lol (Oirsbeek, ... ) een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] III-1-4
vriend vriend: ine treuje vrundj (Oirsbeek), vrundj (Oirsbeek, ... ), vruntj (Oirsbeek), vrøntj (Oirsbeek) trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)] || vriend(in) [RND] III-3-1
vriendelijk vriendelijk: vruntjelik (Oirsbeek, ... ) welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)] III-1-4