e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bronstig berig: bī.rex (Oirsbeek), bīrex (Oirsbeek) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig op andere koeien springen spelig zijn: špēlex zen (Oirsbeek) [N 3A, 9b] I-11
bronstig, van merries hengstig: heŋstex (Oirsbeek), hits: hets (Oirsbeek), rossig: rø̜sex (Oirsbeek) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: broed (Oirsbeek), broeëd (Oirsbeek), brôêt (Oirsbeek) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] III-2-3
brood netten netten: nętǝ (Oirsbeek) Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.] II-1
brood uit de oven halen uitdoen: ūtdūę (Oirsbeek) Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.] II-1
broodje broodje: Rond. -euu-: niet als de Ned. -eu-, ook niet als de Ned. -uu-, maar als een tussenklank.  breuudjes (Oirsbeek), chrmoule (wa.): #NAME?  sjaermoel (Oirsbeek), kadetje: Rond. De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.  kadetjes (Oirsbeek), pistolet: Langwerpig.  pistolees (Oirsbeek) Wat verstaat u onder: sjeermoel (wittebroodje of krentenbroodje?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)] || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] III-2-3
broodkar bakkerswagen: bɛkǝšwāgǝ (Oirsbeek) Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.] II-1
broodkorst korst: koštǝ (Oirsbeek) De broodkorst aan de beide uiteinden van het brood. [N 29, 55; monogr.] II-1
broodmes broodmes: broed-mets (Oirsbeek) mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)] III-2-1