e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een paar schoenen een paar schoenen: paar schóón (Oirsbeek), paar sjoen (Oirsbeek) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
een paar sokken een paar sokken: paar zökke (Oirsbeek, ... ) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3
een pak slaag geven aframmelen: aaframmelə (Oirsbeek), houwen: houwə (Oirsbeek), klabetteren: klàbiĕterə (Oirsbeek), priegelen: preugelə (Oirsbeek), smarren: sjmarrə (Oirsbeek), verkamizolen: [< fr. camisole, WNT kamizool?]  verkammezölə (Oirsbeek) pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
een priktol bovenhands uitwerpen -> met een priktol spelen doppen: doppe (Oirsbeek) Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] III-3-2
een rad optrekken rader oplegen: rār o̜plējǝ (Oirsbeek) In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11
een riek mest gaffel (mest): gafǝl (Oirsbeek), riek (mest): rēk (Oirsbeek) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een spel kaarten spel: sjpiel kaarte (Oirsbeek), stok: sjtok (Oirsbeek) Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] III-3-2
een veulen werpen veulenen: vȳǝlǝnǝ (Oirsbeek) Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52] I-9
een voor afhakken, afscheppen afscheppen: ãfšø̜pǝ (Oirsbeek), afsteken: āfštę̄kǝ (Oirsbeek) Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.] I-1
een weide scheuren akkeren: [akkeren] (Oirsbeek), de groes schellen: dǝ gros šęlǝ (Oirsbeek) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1