34584 |
achterwand |
achterste stop:
ęxǝštǝ štop (Q033p Oirsbeek),
achterstop:
axtǝrštǫp (Q033p Oirsbeek),
stop:
štǫp (Q033p Oirsbeek)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
bats:
batse (Q033p Oirsbeek),
billen:
bille (Q033p Oirsbeek),
kont:
koentj (Q033p Oirsbeek),
vot:
vòt (Q033p Oirsbeek)
|
[N 10c (1961)]Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24438 |
adder |
adder:
adder (Q033p Oirsbeek),
WLD
adder (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] || nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
oam (Q033p Oirsbeek)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
āōme (Q033p Oirsbeek),
ademhalen:
oam hoale (Q033p Oirsbeek)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
āōr (Q033p Oirsbeek),
oar (Q033p Oirsbeek),
oare (Q033p Oirsbeek)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
27880 |
afbikken |
het dak afkloppen:
ǝt dāk āfklǫpǝ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Loshangende stenen verwijderen die na het bewerken van het gesteente aan de zijwand of het dak van de mijngang zijn blijven zitten. [N 95, 450; N 95, 298; monogr.; Vwo 24; Vwo 40; Vwo 55]
II-5
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (Q033p Oirsbeek)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
27728 |
afdeling |
afdeling:
afdeling (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het ondergronds gebied van een steenkolenmijn is ingedeeld in afdelingen. Aan het hoofd van zo''n afdeling staat een afdelingsingenieur. Deze afdelingsingenieur voert het bevel over verscheidene andere ingenieurs en geeft zijn bevelen aan het werkvolk langs zijn afdelingsopzichter om (Vanwonterghem pag. 43). [N 95, 908; Vwo 36; Vwo 285; monogr.]
II-5
|
27227 |
afdelingsopzichter |
afdelingsopzichter:
afdelingsopzichter (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Opzichter van de dagdienst. De afdelingsopzichter is de verantwoordelijke man voor een afdeling. Volgens Vanwonterghem (pag. 43) krijgt hij zijn bevelen van de ingenieur en geeft ze verder aan de chef-porions. Defoin (pag. 191) daarentegen noemt de afdelingsopzichter synoniem met chef-porion. De woordtypen "dagstijger" en "middagstijger" zijn volgens Van der Maar ontstaan uit het feit dat de afdelingsopzichters overdag dienst deden. De nachtdienst stond veelal onder toezicht van een meesterhouwer. [N 95, 909; monogr.; Vwo 37]
II-5
|