25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tomp:
tømp (Q033p Oirsbeek)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hooktantj (Q033p Oirsbeek),
hóktàntj (Q033p Oirsbeek)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reep (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reepe (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
repenrok:
reeperok (Q033p Oirsbeek)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
rēpǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoost (Q033p Oirsbeek)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hooste (Q033p Oirsbeek),
kotsen:
kötsjə (Q033p Oirsbeek)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (Q033p Oirsbeek)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|