19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hinjerə (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
tegenhouden:
téégehoutə (Q033p Oirsbeek),
verhinderen:
verhinjerə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
de wacht aanzekkə (Q033p Oirsbeek),
də wach aanzeggə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwietə (Q033p Oirsbeek),
verwīētə (Q033p Oirsbeek),
voorstoten:
vūūrsjtòete (Q033p Oirsbeek)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
kwaad maken:
kaot maakə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
de kraag uitvegen:
de kraag oetvéégə (Q033p Oirsbeek),
de levieten lezen:
de leviete laezə (Q033p Oirsbeek)
|
een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestuiten:
besjtuute (Q033p Oirsbeek),
besjtūūtə (Q033p Oirsbeek),
ophemelen:
ophemelə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
niet toegeven:
neet toegéévə (Q033p Oirsbeek)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
gewhren (du.):
gewéérə (Q033p Oirsbeek),
laten begaan:
laotə begaon (Q033p Oirsbeek),
zijn gang laten gaan:
zine gank loate goa (Q033p Oirsbeek)
|
betijen [SGV (1914)] || toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
op de koffietafel verzoeken:
op də koffietaofel verzeukə (Q033p Oirsbeek),
verzoeken:
verzeukə (Q033p Oirsbeek)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
WLD
iep (Q033p Oirsbeek),
olm:
ideosyncr.
olm (Q033p Oirsbeek)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|