26785 |
inkuilen |
in een mijt doen:
in eŋ mit du (Q033p Oirsbeek),
inkuilen:
ekule (Q033p Oirsbeek),
mijten:
mīǝtǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
25449 |
inkuipen |
zouten:
zǫwtǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De stukken vlees rangschikken in de houten kuip waarin ze bewaard worden. Volgens een aantal respondenten (L 163, 265, Q 118, 121, 198) worden de schenken op de bodem gelegd en daarbovenop het spek. Schouderstukken en poten worden ertussen gelegd (L 265). Bovenaan komen ook de ribben te liggen (L 330). [N 28, 111; monogr.]
II-1
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
poten:
[poten] (Q033p Oirsbeek)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19524 |
inmaakpot |
inmaakpot:
grote pot om zuurkool in te maken kleiner dan boter in te sjtârke op de buitenkant waren aangbracht 2 of meer sjiljer (ronde merken die de inhoud aangaveneen met drie merken had een grotere inhoud dan een met 2
baar (Q033p Oirsbeek)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
i-sj⁄laoë (Q033p Oirsbeek),
i-sj⁄luë (Q033p Oirsbeek)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enšpanǝ (Q033p Oirsbeek),
voorspannen:
vȳǝršpanǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
22328 |
inzet bij het spel |
pot:
pot (Q033p Oirsbeek),
poͅt (Q033p Oirsbeek)
|
Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zoute (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
21851 |
jaarmarkt |
jaarmarkt:
jaormert (Q033p Oirsbeek),
jaormèrt (Q033p Oirsbeek)
|
de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34074 |
jaarring |
ring op de hoorns:
reŋ ǫp dǝ hø̜̄rǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|