e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein paard ardenner: ardɛnǝr (Oirsbeek), hit: het (Oirsbeek), pony, poney: puni (Oirsbeek) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
klein van gestalte klein van postuur: hae is kleen va postuur (Oirsbeek) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein voorploegwiel klein rad: klē rā.t (Oirsbeek) Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b] I-1
klein wolkje schaapje: sjaopkes (Oirsbeek), wolkje: wölləkskə (Oirsbeek) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleindochter kleindochter: klēndoͅxtər (Oirsbeek), kleͅi̯ndoͅxtər (Oirsbeek) kleindochter [DC 05 (1937)] III-2-2
kleine hoeveelheid eten bofje: bufke (Oirsbeek), kruimeltje: krúmelke (Oirsbeek) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleingeld kleingeld: klee geldj (Oirsbeek), kleé geltj (Oirsbeek) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kleinkind: kinjer  kleͅi̯nkentj (Oirsbeek), kleenkeinjer  klēkeͅi̯ntj (Oirsbeek) kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: klēnzūən (Oirsbeek), kleͅi̯nzōn (Oirsbeek) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klep (van pet) klep: klep (Oirsbeek, ... ), patsenklep: patsjeklep (Oirsbeek) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3