e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koe met lange poten ondiepe: undēpǝ (Oirsbeek) [N 3A, 142a] I-11
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd bles: blɛs (Oirsbeek) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a] I-11
koedrempel, kribbeboom kribbeboom: krøbǝbōm (Oirsbeek) Een laag muurtje in de potstal dat de koeienstand van de voergang scheidt, ofwel de lage horizontale balk waar de koeien aan vastgebonden zijn in een stal zonder stalpalen, ofwel, in de stallen met een koeienstand, de horizontale balk die op de krib ligt en de stalpalen van onderen verbindt. De voorwerpen kunnen verschillend zijn, maar de functie is gemeenschappelijk. De meeste opgaven betreffen de verbindingsbalk van de stalpalen (onbekend in Q 187a, alleen in moderne boerderijen in Q 32). Deze balk ontbrak in L 159a, 191, 214a, 290, 291 en 377, waar de stalpalen in de grond of in de rand van de krib stonden. De onderste verbindingsbalk heeft de hoogte van de knie of de borst van de koeien. Waar in het lemma achter een opgave wordt vermeld balk met gaten betreft het geen verbindingsbalk maar een balk die op de grond tegen de krib of op de krib ligt en waaraan de koeien vastgebonden worden (met een touw door de balk of aan een ring door de balk). Sommige benamingen kunnen, opgevat als collectief, ook voor het hekwerk van stalpalen gelden. Zie ook afbeelding 10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38b en c; N 4, 61 en 61; A 10, 12 en 13; div.; monogr.] I-6
koeienmaag maag: māx (Oirsbeek) Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11] I-11
koeienstand stand: štantj (Oirsbeek) Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.] I-6
koekenbreker koekenbreker: kōkǝbrē̜kǝr (Oirsbeek) Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7] I-11
koekenpan koekenpan: om vlees in te braden of pannekoekjes te bakken  kooke-pan (Oirsbeek), spiegeleierpan: om spiegeleieren te bakken  spiegel-eier-pan (Oirsbeek) pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koekje janhagel: janhagel (Oirsbeek), knapkoek: Deeg op een plaat, van boven met eierdooier ingezeept, met suiker bestrooid en dan vóór het bakken in trapeziumvormen ingekrast. Er is dus geen moes (=sjpies) op. Heet knapkook omdat het wegens zijn hardheid knapt, als men er op bijt.  knapkook (Oirsbeek), koekje: Allerlei soort gebak zoals het in de winkel te koop is.  keukskes (Oirsbeek), platsje: Plat en rond, van boven met suiker bestrooid  pletskes (Oirsbeek), sprits: sjprits (Oirsbeek), weense mop: weense moppe (Oirsbeek) Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben lap: lap (Oirsbeek) Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56] I-9
koekje van overgeschoten deeg afval voor de kinder: -euu-: niet als de Ned. -eu-, ook niet als de Ned. -uu-, maar als een tussenklank. De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.  aafval veuur de kenjer (Oirsbeek) Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)] III-2-3