21411 |
kopen |
gelden:
gelje (Q033p Oirsbeek)
|
koopen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
koper poetse (Q033p Oirsbeek)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
28230 |
koperen mijnlamp |
koperen lamp:
koperen lamp (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Maurits]),
opzichterslamp:
opzichterslamp (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma]),
stijgerlamp:
štīgǝrlamp (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Uit koper, volgens Lochtman (pag. 47) ook uit messing vervaardigde benzinelamp. In de Nederlandse mijnen was de koperen lamp een onderscheidingsteken dat door iedereen die opzichter of hoger was, werd gedragen. In de mijnen van Zwartberg en Waterschei kon men volgens de invuller uit L 417 aan de koperen mijnlamp de ingenieurs herkennen. Naast de controle op mijngas was de koperen mijnlamp, aldus een respondent uit Q 113, ook nodig toen men nog met het kompas de richting moest aangeven. Een ijzeren lamp zou het kompas laten afwijken van het noorden. [N 95, 262a; N 95, 262b; N 95, 129; monogr.; N 95, 242]
II-5
|
21644 |
kopergeld |
kopergeld:
koeper-geldj (Q033p Oirsbeek)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (Q033p Oirsbeek)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
vliegennet:
[vliegennet] (Q033p Oirsbeek)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppelen (Q033p Oirsbeek)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
kamketting:
kampkęteŋ (Q033p Oirsbeek
[(synoniem met trekketting)]
),
trekketting:
trękkęteŋ (Q033p Oirsbeek
[(bestaat uit 5 schakels en een haak)]
)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelketting:
kǫpǝlkɛteŋ (Q033p Oirsbeek),
koppelstang:
kǫpǝlštaŋ (Q033p Oirsbeek)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
koppig:
köppig (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek),
stijfkoppig:
sjtīēfköppig (Q033p Oirsbeek),
wars:
wē̜š (Q033p Oirsbeek)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [SGV (1914)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|