19313 |
bazige vrouw |
bazin:
basin (Q033p Oirsbeek)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (Q033p Oirsbeek)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
be̝ͅt (Q033p Oirsbeek)
|
bed [RND]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek onder water geven:
sjteek oenger water (Q033p Oirsbeek),
hatelijk (bn.):
hatelik (Q033p Oirsbeek),
onder de neus duwen:
get onger de naas duuə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
arme, een ~:
d⁄n èrmə (Q033p Oirsbeek),
bedelaar:
baedelaer (Q033p Oirsbeek),
schooier:
sjooier (Q033p Oirsbeek)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21467 |
bedelaarstehuis |
armenhuis:
ermehoes (Q033p Oirsbeek)
|
een instelling waar bedelaars worden opgenomen en verzorgd [kaloentjes, kalonie, kalennis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
béédelə (Q033p Oirsbeek),
schooien:
sjooiə (Q033p Oirsbeek)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25448 |
bederven, gezegd van pekel |
kapot:
kapǫt (Q033p Oirsbeek)
|
De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.]
II-1
|
23197 |
bedevaart |
bedeweg:
bejwääg (Q033p Oirsbeek)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeenə (Q033p Oirsbeek)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|