33025 |
mais oogsten |
plukken:
plø̜kǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (Q033p Oirsbeek)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
33822 |
mak |
gemakkelijk:
gǝmē̜kǝlǝk (Q033p Oirsbeek)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
19110 |
maken |
maken:
mákə (Q033p Oirsbeek)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
zacht:
zacht (Q033p Oirsbeek),
zag (Q033p Oirsbeek)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
kerel:
kɛl (Q033p Oirsbeek),
man:
man (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
man [RND], [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (Q033p Oirsbeek)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
man (Q033p Oirsbeek),
neen
man (Q033p Oirsbeek)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (Q033p Oirsbeek),
vaste manchet:
vaste mansjeit (Q033p Oirsbeek)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchettenknoop:
mansjeiteknuip (Q033p Oirsbeek),
manchettenknoopje:
mesjettekneupkes (Q033p Oirsbeek)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|