18257 |
onderhemd |
hemd:
ee schoon hêêmd (Q033p Oirsbeek),
haemt (Q033p Oirsbeek),
hēmd (Q033p Oirsbeek),
humme (Q033p Oirsbeek)
|
hemd [SGV (1914)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderkleed:
óngerkleed (Q033p Oirsbeek),
onderrok:
oengerrok (Q033p Oirsbeek)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28270 |
onderkabel |
hangkabel:
hɛŋkābǝl (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Maurits])
|
De kabel die aan de onderzijde van de liftkooien is bevestigd en tot doel heeft evenwicht te scheppen tussen de bovenkabels van beide kooien. De onderkabel is meestal plat van vorm. [N 95, 95; monogr.]
II-5
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
hø̄tpølf (Q033p Oirsbeek)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ongerlup (Q033p Oirsbeek),
oəngĕrlùp (Q033p Oirsbeek)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
oengerrok (Q033p Oirsbeek),
óngerrok (Q033p Oirsbeek)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33438 |
onderste balken van de schelf |
legerhouten:
lē̜ ̞gǝrhǫu̯tǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De onderste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balken of boomstammetjes die op de gebintbalken rusten en naast elkaar gelegd de onderste laag van de schelf vormen. Zij zijn meestal rond. Zie ook het lemma "balken van de zolder boven de dorsvloer" (3.2.5). Zjidden is oorspronkelijk aan het Franse ''gîtes'' , dat in het volgend lemma in de term ''contre-gîtes'' voorkomt, ontleend, met herinterpretatie van de ''t'' tot een ''d'' vanuit het enkelvoud. Zie ook afbeelding 16.a bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1).' [N 4, 68; N 4A, 13a; monogr.]
I-6
|
33065 |
onderste band van de schoof |
eerste band:
īštǝ [band] (Q033p Oirsbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|
27891 |
ondersteunen |
stijlen zetten:
stijlen zetten (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Maurits])
|
Houten of metalen ondersteuningen plaatsen. In de mijnen van Waterschei en Winterslag maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen "kaders zetten" en "stempels en belen bouwen". Met de eerste woordgroep duidt men het ondersteunen in galerijen aan, met de tweede het ondersteunen in pijlers. Het woordtype "apôyeren" wordt met name gebruikt in de mijnen van Beringen, Winterslag, Zolder, Houthalen en Waterschei (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 291; N 95, 321; N 95, 289; N 95, 575; monogr.; Vwo 63; Vwo 151; Vwo 560; Vwo 759; Vwo 808]
II-5
|
21428 |
onderwijzeres |
juffrouw:
juffrouw (Q033p Oirsbeek),
juifrouw (Q033p Oirsbeek)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|