20600 |
ragout van gebraden gevogelte |
ragout:
ragout (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt U: Ragout van gebraden gevogelte (salmi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
reels (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19433 |
ramen lappen |
vensteren wassen:
vinstĕrĕ wešje (Q033p Oirsbeek)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rabbeleer (Q033p Oirsbeek),
rammelaer (Q033p Oirsbeek),
rekel:
raekel (Q033p Oirsbeek)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1, III-3-2
|
20295 |
rammelen |
rammelen:
rammelə (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34631 |
rammelkar |
rammelskar:
ramǝlskar (Q033p Oirsbeek)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|
32680 |
ramskop |
dobbele haak:
dǫbǝlǝn hǭk (Q033p Oirsbeek)
|
De tweelinghaak aan de voorploeg, waaraan de grindelketting bevestigd is. [N 11, 31.II.o; N 11A, 139d]
I-1
|
18413 |
rand van een hoed |
luif:
leuf (Q033p Oirsbeek)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24626 |
rank |
rank:
rank (Q033p Oirsbeek),
WLD
rànk (Q033p Oirsbeek),
rengen (mv.):
ideosyncr.
rengen (Q033p Oirsbeek),
scheut:
scheut (Q033p Oirsbeek)
|
rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] || Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33827 |
rank paard |
(een) luxe:
lyks (Q033p Oirsbeek)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|