21269 |
rijkdom |
goed:
got (Q033p Oirsbeek)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
stuk van twee vijftig:
ee (sjtök) van twie vieftig (Q033p Oirsbeek),
willem:
Opm. verklaring: "Wulm"is dialektnaam van Willem. Op een kwartje stond een kleine afbeelding van koning Willem; op een rijksdaalder een grote, vandaar "wulmke", ene wullem.
ene wulm (Q033p Oirsbeek)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
garde (<fr.):
gart (Q033p Oirsbeek),
rijks:
rīēks (Q033p Oirsbeek),
veldwachter:
veltjwagter (Q033p Oirsbeek)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
zjenderm (Q033p Oirsbeek)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (Q033p Oirsbeek)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijp:
riep (Q033p Oirsbeek),
rouwvorst:
roewoosj (Q033p Oirsbeek),
roewvosj (Q033p Oirsbeek)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
erterieser (Q033p Oirsbeek),
rijs:
riezer (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
rìes (Q033p Oirsbeek)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijst:
riest (Q033p Oirsbeek)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstvla:
riestvla (Q033p Oirsbeek)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
geveer:
gǝvęr (Q033p Oirsbeek)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|