33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
hummelen:
hømǝlǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
21652 |
roeper |
oproeper:
Opm.
den opreuper (Q033p Oirsbeek)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (Q033p Oirsbeek)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met, met:
mɛt, mɛt (Q033p Oirsbeek),
met, met, met:
mɛt, mɛt, mɛt (Q033p Oirsbeek)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
met, met:
mɛt, mɛt (Q033p Oirsbeek),
met, met, met:
mɛt, mɛt, mɛt (Q033p Oirsbeek)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
24236 |
roerdomp |
roerdomp:
roerdomp (Q033p Oirsbeek)
|
roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25088 |
roest |
roest:
roest (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
rŏĕs (Q033p Oirsbeek)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
roeste (Q033p Oirsbeek)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
21363 |
roezemoezen |
roezemoezen:
Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.
roezemoeze (Q033p Oirsbeek),
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
sjmĭĕspelə (Q033p Oirsbeek),
smoezelen:
Van Dale: II. smoezelen, 1. bedekt en zachtjes praten, smiespelen; -2. praatjes verkopen, smoesjes vertellen.
sjmoezelə (Q033p Oirsbeek),
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
sjmōēzə (Q033p Oirsbeek)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || roezemoezen [SGV (1914)]
III-3-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q033p Oirsbeek),
rog(ge):
rø̜gǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|