24251 |
steenuil |
boomuil:
boomuul (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
steenuil || uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29963 |
steiger |
steiger:
štīgǝr (Q033p Oirsbeek)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
27992 |
steile pijler |
steile pijler:
steile pijler (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Wilhelmina])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.]
II-5
|
24383 |
stekelbaars |
stekelbaars:
WLD
sjtēēkelbāārs (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17820 |
steken |
steken:
schtêke (Q033p Oirsbeek)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
31766 |
stelknoppen |
handvatten:
hantj˲vatǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
stelstang:
štelštaŋ (Q033p Oirsbeek)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpə (Q033p Oirsbeek),
stillen:
sjtillə (Q033p Oirsbeek)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjtelt (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtömme (Q033p Oirsbeek),
sjtömmə (Q033p Oirsbeek)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|