20339 |
stiefvader |
stiefvader:
štēf˃vādər (Q033p Oirsbeek),
šteͅi̯f˃vādər (Q033p Oirsbeek)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
štēf˃zōn (Q033p Oirsbeek),
šteͅi̯f˃zōn (Q033p Oirsbeek)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
achterrugs:
achterruks (Q033p Oirsbeek),
doen alsof de naas bloedt:
(= doen als).
de naas blouwt (Q033p Oirsbeek),
stiekem:
sjtikkem (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
sjtĭĕkem (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
achterbaks [SGV (1914)] || boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
gransen:
graansje (Q033p Oirsbeek),
snuiten:
sjnŭŭtsə (Q033p Oirsbeek)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q033p Oirsbeek),
stier:
stīr (Q033p Oirsbeek)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtîêf (Q033p Oirsbeek)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
sjtiefkop (Q033p Oirsbeek),
sjtīēfkop (Q033p Oirsbeek)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
star:
sjtar (Q033p Oirsbeek),
wars:
wéésj (Q033p Oirsbeek)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27896 |
stijl, stempel |
stijl:
stijl (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|
27901 |
stijlen schuin bevestigen |
(de stijlen) op sprong zetten:
(de stijlen) op sprong zetten (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Maurits])
|
Stijlen schuin bevestigen. Door het schuin plaatsen van de stijlen van een ondersteuning kan deze meer weerstand bieden aan de druk vanuit de zijwanden. Bovendien bereikt men hiermee dat de vervoerruimte beneden in de gang, dus de meest nuttige ruimte, groter wordt bij eenzelfde gangdoorsnede. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 294; N 95, 295; N 95, 300; monogr.]
II-5
|