21249 |
straat |
straat:
sjtroat (Q033p Oirsbeek)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
19538 |
straatbezem |
stratenbezem:
straote-bessem (Q033p Oirsbeek)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21213 |
straatgoot |
goot:
göt (Q033p Oirsbeek),
zijp:
ziep (Q033p Oirsbeek)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20301 |
straf geven |
straf geven:
schtroaf gêve (Q033p Oirsbeek),
straffen:
schtroave (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)]
III-2-2
|
27989 |
strekking |
horizontale lijn:
horizontale lijn (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Als de hellende koollaag het horizontale vlak, bijvoorbeeld de "verdieping", snijdt, kan men zich een snijlijn denken. Deze snijlijn loopt dus altijd horizontaal en ligt tegelijkertijd in de koollaag. Dit is de strekkingslijn of de strekking. [N 95, 519; N 95, 393; monogr.]
II-5
|
34263 |
stremsel |
stremsel:
štręmsǝl (Q033p Oirsbeek)
|
Het zuur dat bij de melk wordt gevoegd om het te laten stollen. [A 7, 26; N 3E (II]
I-11
|
18776 |
streng |
hel:
hel (Q033p Oirsbeek),
strang:
štraŋk (Q033p Oirsbeek),
streng:
sjtreng (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] || niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)]
II-7, III-1-4
|
19083 |
streng (bn.) |
strang:
schtrang (Q033p Oirsbeek)
|
streng (bijv. nw.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
strang:
schtrank (Q033p Oirsbeek)
|
streng (garen) [SGV (1914)]
III-1-3
|
29140 |
strengen |
karklinken:
karklęi̯ŋkǝ (Q033p Oirsbeek),
klinken:
klęi̯ŋkǝ (Q033p Oirsbeek
[(wagen)]
, ...
Q033p Oirsbeek),
touwen:
touwen (Q033p Oirsbeek
[(ponywagen)]
),
trekriemen:
trękrēmǝ (Q033p Oirsbeek),
trektouwen:
trektouwen (Q033p Oirsbeek)
|
Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b]
I-10, I-13
|