19850 |
trechter |
trechter:
trechter (Q033p Oirsbeek)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (Q033p Oirsbeek)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (Q033p Oirsbeek),
trede:
trē̜.ǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
21161 |
trein |
trein:
trein (Q033p Oirsbeek)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19292 |
treiteren |
kwellen:
kwêle (Q033p Oirsbeek),
plagen:
plaogə (Q033p Oirsbeek),
tempteren:
temteerə (Q033p Oirsbeek)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
stiekemerd:
sjtĭĕkemert (Q033p Oirsbeek)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetĭĕt (Q033p Oirsbeek),
honger:
hounger (Q033p Oirsbeek),
zin:
zin (Q033p Oirsbeek),
zinnə (Q033p Oirsbeek)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haken:
hø̜̄k (Q033p Oirsbeek),
ogen:
ōgǝ (Q033p Oirsbeek)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
monika (Q033p Oirsbeek)
|
harmonica [SGV (1914)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekkə (Q033p Oirsbeek),
trikke (Q033p Oirsbeek),
trikkə (Q033p Oirsbeek)
|
trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|