17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsche (Q033p Oirsbeek),
blutsjə (Q033p Oirsbeek),
blötsjə (Q033p Oirsbeek)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
bluts:
WLD
blötsj (Q033p Oirsbeek),
geblutst:
ideosyncr.
geblutst (Q033p Oirsbeek)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bobbel:
boebel (Q033p Oirsbeek),
dobbeltje:
duubelkə (Q033p Oirsbeek),
knobbel:
knobbel (Q033p Oirsbeek)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
hoge rug:
hoege rök (Q033p Oirsbeek),
pokkel:
pokkel (Q033p Oirsbeek),
pŏĕkel (Q033p Oirsbeek),
pøkkel (Q033p Oirsbeek)
|
bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (Q033p Oirsbeek),
bot (Q033p Oirsbeek)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǭm (Q033p Oirsbeek)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
21300 |
boek |
boek:
bouk (Q033p Oirsbeek)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|
24569 |
boeket |
bussel:
ideosyncr.
bössel (Q033p Oirsbeek),
poes:
WLD
poes (Q033p Oirsbeek)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bokǝnt (Q033p Oirsbeek),
bǫu̯kǝnt (Q033p Oirsbeek)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
bookes kook (Q033p Oirsbeek)
|
boekweiten koek [SGV (1914)]
III-2-3
|