33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ø̜̄vǝr[den] (Q033p Oirsbeek)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zøͅldərkēͅmərkə (Q033p Oirsbeek)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
pelerinetje (<fr.):
pellerinke (Q033p Oirsbeek)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoemerkleejer (Q033p Oirsbeek),
zomerkleijer (Q033p Oirsbeek)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
zondagse kleren:
zoendigse kleejer (Q033p Oirsbeek),
zondigse kleijer (Q033p Oirsbeek)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
witte scholk:
witte scholk (Q033p Oirsbeek)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunj (Q033p Oirsbeek)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zunj (Q033p Oirsbeek)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
zonder bezei:
zonger bezei (Q033p Oirsbeek),
zonder opzet:
zoenger opzet (Q033p Oirsbeek)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|