34342 |
bronstig |
berig:
bī.rex (Q033p Oirsbeek),
bīrex (Q033p Oirsbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
spelig zijn:
špēlex zen (Q033p Oirsbeek)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
33864 |
bronstig, van merries |
hengstig:
heŋstex (Q033p Oirsbeek),
hits:
hets (Q033p Oirsbeek),
rossig:
rø̜sex (Q033p Oirsbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broed (Q033p Oirsbeek),
broeëd (Q033p Oirsbeek),
brôêt (Q033p Oirsbeek)
|
brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND]
III-2-3
|
25593 |
brood netten |
netten:
nętǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uitdoen:
ūtdūę (Q033p Oirsbeek)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
20710 |
broodje |
broodje:
Rond. -euu-: niet als de Ned. -eu-, ook niet als de Ned. -uu-, maar als een tussenklank.
breuudjes (Q033p Oirsbeek),
chrmoule (wa.):
#NAME?
sjaermoel (Q033p Oirsbeek),
kadetje:
Rond. De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.
kadetjes (Q033p Oirsbeek),
pistolet:
Langwerpig.
pistolees (Q033p Oirsbeek)
|
Wat verstaat u onder: sjeermoel (wittebroodje of krentenbroodje?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)] || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25655 |
broodkar |
bakkerswagen:
bɛkǝšwāgǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|
25493 |
broodkorst |
korst:
koštǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De broodkorst aan de beide uiteinden van het brood. [N 29, 55; monogr.]
II-1
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broed-mets (Q033p Oirsbeek)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|