e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobbelsteen dobbelsteen: dobbelschtee (Oirsbeek), dobbelsjteen (Oirsbeek, ... ) dobbelsteen [SGV (1914)] || Kleine kubus waarvan de zes vlakken respectievelijk met 1-6 "ogen"voorzien zijn [steen, dobbelsteen, teerling]. [N 88 (1982)] III-3-2
dobber dobber: dobber (Oirsbeek) De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] III-3-2
dochter dochter: doͅxtər (Oirsbeek, ... ), dòchtĕr (Oirsbeek), meidje: maetje (Oirsbeek), mēͅtjə (Oirsbeek) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
dode lijk: liek (Oirsbeek), līēk (Oirsbeek) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] III-2-2
doden slachten: šlaxtǝ (Oirsbeek) De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.] II-1
doedelzak doedelzak: doedelzak (Oirsbeek, ... ) Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)] III-3-2
doek doek: dook (Oirsbeek, ... ) doek [SGV (1914)] III-1-3
doel bij verstoppertje spelen hol: haol (Oirsbeek) Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)] III-3-2
dof, gedempt van geluid dof: dof (Oirsbeek), dŏĕf (Oirsbeek) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif hoorn: hoare (Oirsbeek, ... ), horen: hoare (Oirsbeek), vogel: voegĕl (Oirsbeek, ... ), vogel (Oirsbeek) doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1