| 21421 |
stelen |
pikken:
pikken (K315p Oostham),
stelen:
stēlen (K315p Oostham),
[geen inf.], wel: gij stelt, hij stool, gestole
<stelen> (K315p Oostham)
|
stelen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
| 21422 |
stelen, scheefslaan |
in het geheim wegnemen:
hij heed et in t gehaaim weggenomen (K315p Oostham),
pikken:
gepikt (K315p Oostham),
scheefslaan:
schie-efgeslaogen (K315p Oostham)
|
Hij heeft het in t geheim weggenomen (gemeenzame uitdrukkingen als "scheefslaan, pikken"enz). [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|
| 22367 |
stelt |
stelt:
en staelt (K315p Oostham)
|
Stelt. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 19522 |
stenen pot, keulse pot |
pot:
poͅt (K315p Oostham)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
| 32971 |
stengel, steel |
stam:
stám (K315p Oostham)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
| 25195 |
sterx |
ster:
stàr (K315p Oostham)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
| 19308 |
stiekem |
geniepig:
ook materiaal znd 1u, 65
geniepig (K315p Oostham),
heimelijk:
ook materiaal znd 1u, 65
hamelijk (K315p Oostham)
|
geniepig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 34050 |
stier |
stier:
stīr (K315p Oostham),
var:
vār (K315p Oostham)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛsəl (K315p Oostham)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
| 19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stɛsəl (K315p Oostham)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|