33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
liǝxtǝ (K315p Oostham),
lēǝxtǝ (K315p Oostham),
zonk:
zuŋk (K315p Oostham)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (K315p Oostham),
-> e paar botten De informant geeft aan dat vraag 009a hem onbekend is.
bot (K315p Oostham),
bottine:
bottine (K315p Oostham)
|
Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
33089 |
laatste voer |
laatste kar:
lęste kār (K315p Oostham)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|
34581 |
ladderboom |
leerboom:
līǝrbuǝm (K315p Oostham),
(mv)
līrbuǝmǝ (K315p Oostham)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
schuif van de tafel:
schuif van de taofel (K315p Oostham),
tafellade:
taofəlaoj (K315p Oostham),
tafelschuif:
tōͅfəlsxø͂ͅf (K315p Oostham)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade van een tafel [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lǭęn (K315p Oostham)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (K315p Oostham)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
fornuis:
fø̜rnāi̯s (K315p Oostham),
komfoor:
kafūr (K315p Oostham),
kǫfūǝr (K315p Oostham)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
18147 |
lam |
jong schaap:
jyŋ sxø̄p (K315p Oostham),
lam:
lam (K315p Oostham, ...
K315p Oostham,
K315p Oostham),
lammetje:
lɛmǝkǝn (K315p Oostham),
lɛmǝʔǝn (K315p Oostham),
schaapje:
sxapkǝn (K315p Oostham)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamm (K315p Oostham),
lamǝn (K315p Oostham),
lámǝ (K315p Oostham)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|