18845 |
beteuterd |
beteuterd:
betøtert (K315p Oostham),
ook materiaal znd 32, 67
bətøtəert (K315p Oostham)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18157 |
betten van een wonde |
lessen:
leͅsən (K315p Oostham)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
byk (K315p Oostham)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
bu-ekeneutje (K315p Oostham),
ook: ZND 5, vr. 67
bukenĕŭtje (K315p Oostham)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
te rijp:
tə rēͅp (K315p Oostham)
|
overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
25107 |
bewolkte lucht |
andere lucht:
ənde-ə løxt (K315p Oostham),
ps. omgespeld volgens Frings.
əndeͅ⁄ə løxt (K315p Oostham)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
18011 |
bewusteloos |
van zijn zelve:
hēͅ is va zözeͅlvö (K315p Oostham),
hij es va ze zelven (K315p Oostham)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18839 |
bezadigd |
zacht:
ook materiaal znd 21, 18
zaxte mins (K315p Oostham)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
be̝ͅsəm (K315p Oostham),
bɛsəm (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
borstel:
uit brem
boͅsl (K315p Oostham),
brembessem:
brembɛsǝm (K315p Oostham)
|
bezem [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
bezemstok:
beͅsəmstoͅk (K315p Oostham),
steel:
stēl (K315p Oostham)
|
bezemsteel [RND] || de steel van een bezem, van een bloem [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|