e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pachtersvrouw pachterse: paxtēs (Oostham) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad pad: pad (Oostham) pad [Willems (1885)] III-4-2
paddestoel (alg.) paddestoel: eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestoel (Oostham) paddestoel [ZND 15 (1930)] III-4-3
pak slaag pak slaag: ĕn pak slaog (Oostham) een pak slaag [ZND 06 (1924)] III-1-2
paling, aal paling: pallink (Oostham, ... ) aal [Willems (1885)] || paling [Willems (1885)] III-4-2
palmboompje palmboompje: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  palmboe-emke (Oostham), palmbuist: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  palmbeust (Oostham) palmboompje [ZND 15 (1930)] III-4-3
pand, bed bed: bęt (Oostham), de volgende opgaven zijn meervoud  będǝ(n) (Oostham), pand: pá̄nt (Oostham  [(vier m)]  ), de volgende opgaven zijn meervoud  pãnǝ (Oostham) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
pantoffel slof: slŏĕf (Oostham, ... ) Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)] III-1-3
papier papier: papier verfrommelen (Oostham) papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-3-1
paren van de duiven koppelen: kòpələn (Oostham), paren: pōͅrənin (Oostham) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2