33146 |
zeven met de handzeef |
ziften:
zeftǝ (K315p Oostham)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
moeien:
mojən (K315p Oostham)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
19047 |
zich inbeelden |
denken:
ook materiaal znd 27, 39
denken (K315p Oostham),
hem inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
həm inbelden (K315p Oostham)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wendelen:
węndǝlǝn (K315p Oostham)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (K315p Oostham)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zik (K315p Oostham)
|
ziek [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
di ziktə gō føt (K315p Oostham),
ziktə (K315p Oostham)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieëken (K315p Oostham),
komen:
kōmen (K315p Oostham),
zien:
zien (K315p Oostham),
zīn (K315p Oostham)
|
kijken [ZND 25 (1937)], [ZND m] || zien [RND]
III-1-1, III-1-2
|
17644 |
zijde |
zij:
zē (K315p Oostham),
zij (K315p Oostham),
zij(de):
zij(de) (K315p Oostham),
zē̜ (K315p Oostham)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7, III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
vierels:
vjeͅrəls (K315p Oostham)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|