25133 |
druppel |
drup:
dryp (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
druppel:
druppel (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
doorregenen:
dôrrēgörən (K315p Oostham),
dörrēgörən (K315p Oostham),
lekken:
(dem het dak) lekken (K315p Oostham),
lekken (K315p Oostham)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dī dö:f is tam, eͅn tammĕ dö:f (K315p Oostham),
duif (K315p Oostham),
duiven haven ... (K315p Oostham),
Pl. [deuven]
dø͂ͅf (K315p Oostham)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dūīf (K315p Oostham),
dø͂ͅf (K315p Oostham)
|
duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duikelen:
duikelen (K315p Oostham),
dö-ələn (K315p Oostham)
|
Duikelen. [Willems (1885)] || In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
23225 |
duivel |
duivel:
duvel (K315p Oostham)
|
De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
d"vökoͅt (K315p Oostham),
duivĕkot (K315p Oostham),
dø̜̄vǝkǫt (K315p Oostham),
dø͂ͅvəkòt (K315p Oostham),
het duivekot (K315p Oostham)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenkijker:
d"vökɛ̄kər (K315p Oostham),
dø̄vǝkē̜ ̞kǝr (K315p Oostham),
kijker:
kēʔər (K315p Oostham),
kē̜ ̞ʔǝr (K315p Oostham)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
duivin (K315p Oostham)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
d"zölig (K315p Oostham),
duizelig (K315p Oostham),
zat:
hij es zat (K315p Oostham),
zat (K315p Oostham)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|