e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druppel drup: dryp (Oostham, ... ), druppel: druppel (Oostham, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
druppen, druppelen doorregenen: dôrrēgörən (Oostham), dörrēgörən (Oostham), lekken: (dem het dak) lekken (Oostham), lekken (Oostham) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
duif (alg.) duif: dī dö:f is tam, eͅn tammĕ dö:f (Oostham), duif (Oostham), duiven haven ... (Oostham), Pl. [deuven]  dø͂ͅf (Oostham) Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)] III-3-2
duif, algemeen duif: dūīf (Oostham), dø͂ͅf (Oostham) duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-1
duiken duikelen: duikelen (Oostham), dö-ələn (Oostham) Duikelen. [Willems (1885)] || In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duivel duivel: duvel (Oostham) De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)] III-3-3
duivenhok duivenkot: d"vökoͅt (Oostham), duivĕkot (Oostham), dø̜̄vǝkǫt (Oostham), dø͂ͅvəkòt (Oostham), het duivekot (Oostham) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenslag duivenkijker: d"vökɛ̄kər (Oostham), dø̄vǝkē̜ ̞kǝr (Oostham), kijker: kēʔər (Oostham), kē̜ ̞ʔǝr (Oostham) Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif duivin: duivin (Oostham) duif, wijfje [ZND 18 (1935)] III-4-1
duizelig duizelig: d"zölig (Oostham), duizelig (Oostham), zat: hij es zat (Oostham), zat (Oostham) hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2