id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17989 | flets | flauw: fla gezicht (Oostham) | hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2 |
19288 | flikflooien | fletsen: ook materiaal znd 23, 55 fletsen (Oostham), mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55 mōͅvēgeͅn (Oostham) | flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
18021 | fluim | fluim: flōͅm (Oostham), fluim (Oostham), rochel: rucheͅl (Oostham) | fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2 |
21345 | fluisteren | fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen. fezelen (Oostham) | fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1 |
22994 | fluit | fluit: fluit (Oostham), fluitje: fleutjen (Oostham) | Fluit. [Willems (1885)] III-3-2 |
22995 | fluiten | fluiten: fluiten (Oostham) | Fluiten. [Willems (1885)] III-3-2 |
28760 | fluweel, velours | fluweel: fluweel (Oostham), velours: flūr (Oostham) | Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7 |
18289 | fluwelen broek | fluwelen broek: en fluweelen broek (Oostham), velours (fr.) broek: eͅn flūrö bruk (Oostham) | een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3 |
33755 | fokmerrie | kweekmeer: kwekmē̜r (Oostham) | Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9 |
34312 | fokzeug | zog: zux (Oostham) | Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12 |