e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehucht gehucht: gehucht (Oostham), göhuXt (Oostham) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
geit geit: gāt (Oostham), gāǝt (Oostham), geitetje: gāǝdǝkǝn (Oostham) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gā(ǝ)tǝ[stal] (Oostham) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gekruld haar krullen: krollen (Oostham) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: ek zeͅn mə geͅlt kwēͅt (Oostham), gɛlt (Oostham), ik hem me geld kwijt (Oostham), xɛld (Oostham) geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] III-3-1
gele lupine boontjes: bőnʔǝs (Oostham) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelijken (op) gelijken: gelijcken (Oostham), gelijken (Oostham) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
geloof geloof: hēͅ is zö gölyəf vəlōreͅn (Oostham), Hij het zen geloef verloeren (Oostham) Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloven geloven: geluəven (Oostham) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluksvogel; altijd geluk hebben geluksvogel: een geluksvogel (Oostham) Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4