25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
haogelstienen (K315p Oostham),
hâgeͅlstīənən (K315p Oostham)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
haogel (K315p Oostham),
ha͂geͅl (K315p Oostham)
|
hagel [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
(stenen) hopen:
huǝpǝn (K315p Oostham),
hagen:
hǭgǝn (K315p Oostham)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
hiel:
hil (K315p Oostham),
hīl (K315p Oostham),
krabber:
krábǝr (K315p Oostham),
pollevie:
pǫlǝvi (K315p Oostham)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hiel:
də hīl (K315p Oostham),
hiel (K315p Oostham),
pollevie:
de pollevie (K315p Oostham),
pollevie (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
Hiel (hand).
pŏləvie (K315p Oostham),
Hiel.
pŏləvie (K315p Oostham)
|
hak van de schoen (achterlap) [ZND 01u (1924)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
varsem:
vęsǝm (K315p Oostham)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
18791 |
haken |
crocheteren (<fr.):
ze kan kresteeren (K315p Oostham)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haak en oog:
haak en oog (K315p Oostham),
haken en ogen:
hãkǝn ęn ūǝgǝn (K315p Oostham)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
krabben:
krábǝ (K315p Oostham)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33153 |
haksel |
gekapt stro:
gekapt [stro] (K315p Oostham),
gescherfd (stro):
gǝsxɛrǝft [stro] (K315p Oostham),
haksel:
haksǝl (K315p Oostham),
hɛksǝl (K315p Oostham),
kepsel:
kapsel (K315p Oostham)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|