e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelsteen: haogelstienen (Oostham), hâgeͅlstīənən (Oostham) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelx hagel: haogel (Oostham), ha͂geͅl (Oostham) hagel [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagen (stenen) hopen: huǝpǝn (Oostham), hagen: hǭgǝn (Oostham) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak hiel: hil (Oostham), hīl (Oostham), krabber: krábǝr (Oostham), pollevie: pǫlǝvi (Oostham) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen hiel: də hīl (Oostham), hiel (Oostham), pollevie: de pollevie (Oostham), pollevie (Oostham, ... ), Hiel (hand).  pŏləvie (Oostham), Hiel.  pŏləvie (Oostham) hak van de schoen (achterlap) [ZND 01u (1924)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)] III-1-3
hak van het blad van de zeis varsem: vęsǝm (Oostham) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken crocheteren (<fr.): ze kan kresteeren (Oostham) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] III-1-3
haken en ogen haak en oog: haak en oog (Oostham), haken en ogen: hãkǝn ęn ūǝgǝn (Oostham) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
hakken, wieden met de hak krabben: krábǝ (Oostham) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
haksel gekapt stro: gekapt [stro] (Oostham), gescherfd (stro): gǝsxɛrǝft [stro] (Oostham), haksel: haksǝl (Oostham), hɛksǝl (Oostham), kepsel: kapsel (Oostham) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4