e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haring haring: haĕrrink (Oostham), heͅrring (Oostham) haring [Willems (1885)], [ZND 26 (1937)] III-2-3
hark, algemeen gritsel: gretsǝl (Oostham) Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5] I-5
harken, werken met de hark gritselen: gretsǝlǝ (Oostham) Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3] I-5
hars permentijn: permetijn (Oostham), termentijn: term-me-tijn (Oostham), teͅmötēͅn (Oostham) hars [ZND 01 (1922)] III-4-3
hart hart: het (Oostham), hɛt (Oostham) Dat woord kwam uit zijn hart. [ZND 04 (1924)] || hart [RND] III-1-1
hartelijk vriendelijk: zö heͅmmeͅn oͅs vrindölēͅk untvangeͅn (Oostham) Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)] III-3-1
harten in het kaartspel harten: hetten aois (Oostham), hätten (Oostham), hättən əs (Oostham) Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
haten haten: haoten (Oostham, ... ), ha͂tən (Oostham) Haten. [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hǭvǝr (Oostham) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok mannetje: mɛnǝʔǝ (Oostham) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4