e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klepel klepel: de klepel vanne klok (Oostham), də klēpəl van də klok (Oostham) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsen klappen: klappen (Oostham), raisonneren (<fr.): Van Dale: raisonneren (&lt;Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.  rezeneeren (Oostham) zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsoor klitsoor: kledzūǝr (Oostham) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelwijf: babbelwijf (Oostham), eͅ babbelwēͅf (Oostham) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
klierziekte elken: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  elken (Oostham), klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  klieren in den hals (Oostham), klīrə (Oostham), sint-markoen: Sinte-Markoen (Oostham) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] III-1-2
klokrok klokrok: Wordt in circel gesneden.  klokrok (Oostham) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
kluit aarde klot: klǫt (Oostham) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluizenaar kluizenaar: nə klözənēr (Oostham) Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3
knecht, algemeen knecht: knęxt (Oostham) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen duwen: duijen (Oostham), pitsen: petsən (Oostham), pitsen (Oostham), prangen: prangen (Oostham) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-2