20787 |
koken (intr.) |
koken:
koken (K315p Oostham),
kóóʔn (K315p Oostham),
zoojen (K315p Oostham)
|
koken [RND], [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
19615 |
kom |
kom:
kum (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kōm (K315p Oostham)
|
komen [RND]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (K315p Oostham)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
kərnēͅn (K315p Oostham),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
konijn (K315p Oostham),
pl.
kərnēͅnən (K315p Oostham),
uit: (de vellen van) konijnen; niet: konijnenvellen
kernijnen (mv.) (K315p Oostham)
|
konijn [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
keunek (K315p Oostham),
kønəŋ (K315p Oostham),
kənik (K315p Oostham)
|
koning [RND], [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
moeder:
mojǝr (K315p Oostham)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kusinijērə (K315p Oostham),
kwisənēͅr (K315p Oostham)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
koolbol:
koəlbol (K315p Oostham)
|
krop kool, volwassen koolplant [Goossens 2c (1963)]
I-7
|
24192 |
koolmees, mees |
keesmusje:
kēēsmŭsken (K315p Oostham)
|
mees [Willems (1885)]
III-4-1
|