e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opscheplepel opschepper: òpschöpper (Oostrum), scheplepel: schöplepel (Oostrum) opscheplepel III-2-1
opscheppen snoeven: snoēve (Oostrum), stuiten op zijn eigen: stute òp zien aege (Oostrum), zwavelen: zwaevele (Oostrum), zwetsen: zwetse (Oostrum) opsbnijden, pochen || opscheppen, snoeven || opsnijden, opscheppen || pochen, opscheppen III-1-4
opschepper bruis: broēs (Oostrum), grootmuil: grótmoel (Oostrum), stuiter: stuter (Oostrum), windbuil: wiendbuul (Oostrum), zwetsbuil: zwetsbuūl (Oostrum) opschepper || opschepper, opsnijder || opschepper, pocher || opschepper, snoever III-1-4
opvoeden, grootbrengen groottrekken: groeët trekke (Oostrum), optrekken: òptrekke (Oostrum), opvoeden: òpvoeje (Oostrum) groot brengen (van kinderen) || opvoeden || opvoeden van een kind (soms) III-2-2
opvoeding opvoeding: òpvoejing (Oostrum) opvoeding III-2-2
opvulzand papzand: pap˲zānt (Oostrum  [(id)]  ) Zand dat wordt gebruikt voor aanvulling, maar niet voor het metselwerk zelf. Zie voor het woordtype 'letchi' a. Stevens, 'T√∫ngërsë Dïksjënêer', pag. 328, s.v. 'lètsji'. [N 30, 36b; monogr.] II-9
opzet opzet: op˲ze̜t (Oostrum) De naar boven omgebogen voorzijde van een hoefijzer. De opzet begint aan de zijgedeelten van het hoefijzer, ongeveer op de hoogte van het eerste of tweede nagelgat, en dient volgens de invuller uit P 47 om het lopen te vergemakkelijken. De opzet heeft verder nog als functie: bescherming van de voet (L 290, L 291, L 382) en voorkoming van aanstoten (L 159a, L 289, Q 121b) en struikelen (Q 18). Volgens de respondent uit Q 95 werd een opzet alleen aangebracht aan de ijzers voor de voorste hoeven. Zie ook afb. 222. [N 33, 358] II-11
os os: ø̜s (Oostrum) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard hoogbejaard: hoeëgbejäörd (Oostrum), oud: âld (Oostrum) hoogbejaard || oud (bn), op leeftijd III-2-2
oude man knikker: knikker (Oostrum), oude guil: oorspr.: voor afgeleefd paard, oude knol  âlde guūl (Oostrum) oude man || oude man (ironisch) III-2-2