34345 |
biggen werpen |
baggen:
bagǝ (L216a Oostrum)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
baggenkaar:
bagǝkār (L216a Oostrum),
bágǝkār (L216a Oostrum),
baggenkorf:
bagǝkø̜rf (L216a Oostrum)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.] || Ronde of ovale mand om biggen in te vervoeren. In Neeritter (L 321) had de mand een doorsnee van 1 meter. Zie ook het lemma ɛbiggenmandɛ in wld I.12, pag. 39. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 20, 50; N 40, 102; monogr.]
I-12, II-12
|
20280 |
bij onze buren hebben ze een baby gekregen |
hierneven hebben ze weer een kleine gekregen:
hiērnaeve hebbe ze wer enne klaene gekrege (L216a Oostrum)
|
hiernaast hebben ze weer een jongetje gekregen
III-2-2
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
handig:
héndeg (L216a Oostrum)
|
bijdehand, pienter, handig
III-1-4
|
28407 |
bijenkorf |
bijenkaar:
bējǝkār (L216a Oostrum),
bijenkorf:
bējǝkø̜̄rǝf (L216a Oostrum)
|
Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.]
II-12
|
19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
achterkeuken:
echterkeuke (L216a Oostrum),
goot:
goot (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum),
stort:
stort (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
achterkeuken || bijkeuken || soort achterkeuken
III-2-1
|
20010 |
bijknippen v bloemen |
bijtoppen:
beejtöppe (L216a Oostrum)
|
bijknippen v bloemen
III-2-1
|
17652 |
bil |
bats:
bàts (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum),
bil:
bìl (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19444 |
binnenplaats |
plaats:
Zet die toffel már òp ur pláts òp de pláts As de slechter òp de pláts stöt, is \'t te laat um \'t vaerke te maeste: wanneer het voorval te gebeuren staat, is het te laat om (nog) maatregelen te nemen
pláts (L216a Oostrum)
|
binnenplaats
III-2-1
|
31233 |
blaasbalgklep |
lochtklep:
luxtklɛp (L216a Oostrum),
uitlaatklep:
ytlǭtklɛp (L216a Oostrum)
|
In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15]
II-11
|