19188 |
treuzelaaar |
teutebel:
täötebél (L216a Oostrum)
|
treuzelaartster
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
zeikerd:
zaekerd (L216a Oostrum)
|
treuzelaar
III-1-4
|
30123 |
troggewelf |
keldergewelf:
kęldǝrgǝwø̜lf (L216a Oostrum)
|
Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.]
II-9
|
18857 |
troosten; troost |
troost:
troeës(t) (L216a Oostrum),
troosten:
troeëste (L216a Oostrum)
|
troost || troosten
III-1-4
|
19317 |
trots |
groots:
gröts (L216a Oostrum),
stolz (du.):
staols (L216a Oostrum),
wreed:
vrieëd (L216a Oostrum)
|
trots || trots, fier, prat || trots, zelfvoldaan
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
boterbriefje:
bòtterbriefke (L216a Oostrum),
trouwboekje:
trowbuukske (L216a Oostrum)
|
boterbriefje, trouwboekje (spot.) || trouwboekje
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trowwe (L216a Oostrum)
|
trouwen, huwen
III-2-2
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
trouwpak:
trowpeak (L216a Oostrum)
|
trouwpak, -kostuum
III-2-2
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trowring (L216a Oostrum)
|
trouwring
III-2-2
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamer:
tūrhāmǝr (L216a Oostrum)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|