19745 |
viooltje |
viooltje:
viola odorata
fiäölke (L216a Oostrum),
Viola odorata Fiäölkes gräöje ok tussen d\'n drek en de dörs:ook in een slechte omgeving vindt men goede kinderen
fiäölke (L216a Oostrum)
|
viooltje
I-7, III-2-1
|
24402 |
visaas |
schinaas:
bestaande uit kleine vliegjes
schinaos (L216a Oostrum)
|
visaas
III-4-2
|
24427 |
vissen, ww. |
koekelen:
met carbid
koēkele (L216a Oostrum),
repen leggen:
vangattributten uitzetten
rieëpe legge (L216a Oostrum),
stulpen:
met een stulpmand
stölpe (L216a Oostrum)
|
repen leggen (visvangst) || vissen (ww. spec.) || vissen met bedwelmende stof
III-4-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
bestaande uit een ronde deegbodem met opstaande rand, opgevuld met spijs Op enne verbrände flaaj soeker strowwe: gebreken trachten te verbergen Haaj "haaj"ien de boks geschete, dan haaj hij flaaj gehad: gezegde wanner men dikwijls het woor "haaj"zegt
flaaj (L216a Oostrum)
|
rond Limburgs gebak
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
flaajschòttel (L216a Oostrum)
|
vlaaischotel
III-2-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
matkolf:
metkolf (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
31276 |
vlakhamer |
vlakhamer:
vlakhāmǝr (L216a Oostrum)
|
Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55]
II-11
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flaermoēs (L216a Oostrum)
|
vleermuis
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
met accent è op de e
flēs (L216a Oostrum),
vlês (L216a Oostrum)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|