20316 |
vrijgezel |
oude viool:
âlde fioeël (L216a Oostrum),
vrijgezel:
vreejgezél (L216a Oostrum)
|
oude vrijster || vrijgezel
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvròw (L216a Oostrum)
|
vroedvrouw, baker
III-2-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrow (L216a Oostrum),
vrouwlie:
vrow-lie(den)
vrollie (L216a Oostrum),
vrouwmens:
vrowmeens (L216a Oostrum),
vrouwvolk:
vrowvolk (L216a Oostrum),
wijf:
wief (L216a Oostrum),
wijfje:
wiēfke (L216a Oostrum)
|
vrouw || vrouw; koosnaam || vrouwen || vrouwen (mv.) || vrouwspersoon
III-2-2
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gē̜rm (L216a Oostrum)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ooi:
ōi̯ (L216a Oostrum)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zog:
zox (L216a Oostrum)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gans (L216a Oostrum)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethen:
sxrūthęn (L216a Oostrum)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hɛn (L216a Oostrum)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
20467 |
vrouwziek |
maagdjesgek:
megjesgek (L216a Oostrum),
op jacht zijn:
òp jácht zien (L216a Oostrum)
|
meisjesgek || op een meisje uit zijn
III-2-2
|