e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrijgezel oude viool: âlde fioeël (Oostrum), vrijgezel: vreejgezél (Oostrum) oude vrijster || vrijgezel III-2-2
vroedvrouw wijsvrouw: wiesvròw (Oostrum) vroedvrouw, baker III-2-2
vrouw, vrouwspersoon vrouw: vrow (Oostrum), vrouwlie: vrow-lie(den)  vrollie (Oostrum), vrouwmens: vrowmeens (Oostrum), vrouwvolk: vrowvolk (Oostrum), wijf: wief (Oostrum), wijfje: wiēfke (Oostrum) vrouw || vrouw; koosnaam || vrouwen || vrouwen (mv.) || vrouwspersoon III-2-2
vrouwelijk lam germ: gē̜rm (Oostrum) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen ooi: ōi̯ (Oostrum) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zog: zox (Oostrum) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke gans gans: gans (Oostrum) [A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.] I-12
vrouwelijke kalkoen schroethen: sxrūthęn (Oostrum) [A 6, 3b; L 1, 113; monogr.] I-12
vrouwelijke kip hen: hɛn (Oostrum) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vrouwziek maagdjesgek: megjesgek (Oostrum), op jacht zijn: òp jácht zien (Oostrum) meisjesgek || op een meisje uit zijn III-2-2