17541 |
groeien |
groeien:
chruiə (L216a Oostrum),
grø̜̄i̯ǝ (L216a Oostrum),
groter worden:
grŏŏtər werrə (L216a Oostrum),
gròttər wèrre (L216a Oostrum),
wassen:
wâsə (L216a Oostrum),
wāsǝ (L216a Oostrum)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)]
I-4, III-1-1
|
25246 |
groeizaam weer |
vors (weer):
vorswaer (L216a Oostrum)
|
mals, regenachtig weer in de zomer
III-4-4
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
gruūn (L216a Oostrum)
|
groen van kleur
III-4-4
|
24594 |
groene berkentak |
berkenrijs:
baerkeriēs (L216a Oostrum),
meiboom:
mejboeëm (L216a Oostrum)
|
berketak || berketakje
III-4-3
|
24164 |
groenling |
groenling:
gruunling (L216a Oostrum)
|
groenvink
III-4-1
|
20778 |
groente |
groente:
Vlaes is de baeste gruunte: vlees is gezond Wie veul paeper hit, paepert ok zien gruunte:wie overvloed heeft, kijkt niet zo nauw
gruunte (L216a Oostrum)
|
groenten
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
kool:
koeël (L216a Oostrum),
kooltje:
kölke (L216a Oostrum)
|
kool, groenten || kooltje, groente
I-7
|
20777 |
groentesoep |
prakkezeersoep:
prákkezieërsoep (L216a Oostrum)
|
soep met allerlei gehakte of gesneden groenten en/of vlees
III-2-3
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
grótmoēder (L216a Oostrum),
grötmoēder (L216a Oostrum),
grootmoet:
grótmoet (L216a Oostrum),
moedersmoeder:
zie id. p. 359
moēdersmoēder (L216a Oostrum),
moērsmoēder (L216a Oostrum)
|
grootmoeder || grootmoeder van moederszijde
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grótelders (L216a Oostrum),
grótâlders (L216a Oostrum),
grötelders (L216a Oostrum),
grötâlders (L216a Oostrum)
|
grootouders
III-2-2
|