e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ekster egerst: ēͅgərst (Opglabbeek), ègerst (Opglabbeek, ... ), ɛ̄gərst (Opglabbeek) ekster [ZND 01 (1922)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] III-4-1
eksteroog egerstenoog: ēͅgərsteø͂ͅeg (Opglabbeek), ĕigerstenuig (Opglabbeek), ègerste oegen (Opglabbeek), eksteroog: eeksteruig (Opglabbeek), èkstəruig (Opglabbeek) eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)] III-1-2
elastiek elastiek: ǝlɛstik (Opglabbeek) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7
elders, ergens anders ergens anders: erges anners (Opglabbeek), Viêrtaan zulle vèè op ein ander (plaats) goan.  örges anders (Opglabbeek), op een ander: op ein ander (Opglabbeek), op eͅn annert (Opglabbeek), Bep. van plaats; voor personen: einen andere.  op ein ander (Opglabbeek) elders, ergens anders || Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)] III-4-4
ellende (lijden) ellendigheid: ech beͅn krank vḁn əleͅnechejt (Opglabbeek), kranksel: krènksel (Opglabbeek), malheur (fr.): doorgaans in het mv. en vergezeld door "make": dèè vent kan zuu koad wère, detter waal ins melère zuiw könne make (of mdoon) es het hèèm te erg weerd  meleer (Opglabbeek), miserie: hēͅ zet ēͅn məzēri (Opglabbeek) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || iemand die (of een toestand die) een bron van ergernis is || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] || ongeluk III-1-4
els els: èèls (Opglabbeek) elzeboom III-4-3
emmer emmer: eͅmər (Opglabbeek, ... ), imər (Opglabbeek, ... ), Doa waas e gèètsje in mi-jnen immer Einen immer dings: een aanzienlijke hoeveelheid  immer (Opglabbeek) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
endeldarm dikke darm: dekə deͅrm (Opglabbeek), kakdarm: kagdeͅrm (Opglabbeek) endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)] III-1-1
engel engel: ingəl (Opglabbeek) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] III-3-3
engel des heren angelus: anjelus (Opglabbeek), engel des heren: engel des here (Opglabbeek) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3