21854 |
etalage |
vitrine (fr.):
vitriṇ (L416p Opglabbeek)
|
de grote winkelruit waarachter men zijn waren uitgestald heeft [vitrine, etalage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ēͅtə (L416p Opglabbeek),
ète (L416p Opglabbeek),
éétə (L416p Opglabbeek),
Dèè kan ète wi-j einen heimejjer: Die kan bijzonder goed eten
ète (L416p Opglabbeek)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
20719 |
etensresten |
knauweltjes:
knawəlkəs (L416p Opglabbeek)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
etter:
ettər (L416p Opglabbeek),
zweersel:
zwêrsəl (L416p Opglabbeek)
|
etter (van een wonde, enz.) [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
23610 |
evangelie |
evangelie:
deevangelie (L416p Opglabbeek),
evangelie (L416p Opglabbeek)
|
De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele [eghaam]:
dǫbǝlǝ(n) [eghaam] (L416p Opglabbeek)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
īǝ.vi (L416p Opglabbeek)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
19423 |
fakkel |
fakkel:
fakkəl (L416p Opglabbeek),
(lónt, indien van stof gemaakt)
fàkkel (L416p Opglabbeek),
toorts:
tūūrts (L416p Opglabbeek)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20172 |
familie |
familie:
fəmeelīē vàn déé kànt (L416p Opglabbeek),
fəmeelĭĕ (L416p Opglabbeek),
volk:
vuik (L416p Opglabbeek)
|
familie || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] || verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
22664 |
fanfare |
fanfare:
fanfaar (L416p Opglabbeek)
|
Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|