19288 |
flikflooien |
fletsen:
fletse (L416p Opglabbeek),
flikflooien:
flikfluje (L416p Opglabbeek),
schoon doen:
ook materiaal znd 23, 55
chuun doon (L416p Opglabbeek),
vleien:
ook materiaal znd 23, 55
vlēͅi̯ən (L416p Opglabbeek)
|
flemen, vleien || flikflooien [ZND 01 (1922)] || mooipraten, mouwvegen
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
[ontrondingsgebied, fliem < fluum -> fluim; *vlijm, flijm]
fliem (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
flimə (L416p Opglabbeek)
|
fluim [ZND 23 (1937)], [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
[ontrondingsgebied -> fluimen; *vlijmen, flijmen]
flimə (L416p Opglabbeek)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flȳr (L416p Opglabbeek),
flūr (L416p Opglabbeek)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
ən flūrə boks (L416p Opglabbeek),
’n fluure boks (L416p Opglabbeek)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜.r (L416p Opglabbeek),
kweekmeer:
kwēkmɛ̄r (L416p Opglabbeek)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
baggelzoog:
bagǝlzū.ǝx (L416p Opglabbeek)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkgelt (L416p Opglabbeek)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
lots:
syn. tuter
lòts (L416p Opglabbeek)
|
fopspeen
III-2-2
|
34119 |
forsgebouwde koe |
sterke:
stęrkǝ (L416p Opglabbeek)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|